Les 10: Lesfasenmodel

Na negen lessen vol ideeën, praktijkervaringen en natuurlijk ook een hoop theorie kwam de laatste les in beeld, en zo ook de eindopdracht. Guido had ons van te voren al verteld dat wij bij de laatste les een eindopdracht kregen die de leerstof van de afgelopen lessen betreft. Bij deze eindopdracht moesten wij in groepjes een beeldende vorming les in elkaar zetten. Dit moest uiteraard aan de hand van het lesfasenmodel. Mijn groepje, Nina en Manon, en ik kozen voor een les met het thema voetbal. Deze keuze hebben wij gemaakt in verband met het wereldkampioenschap!
 

Voorbereiding
Context
Belevingswereld
Het thema van deze opdracht is het wereldkampioenschap voetbal. De meeste kinderen zijn hiervan al op de hoogte en sluit het dus aan bij hen bewegings- en leefwereld. 
Basisplan

Opdracht en randvoorwaarden
Samen met de klas gaan we voetbalspelers in actie maken. Ieder kind uit de klas maakt zijn of haar eigen voetballer. Deze voetballertjes worden gemaakt van chenilledraad. Onze keuze is voor dit type ijzerdraad gevallen omdat dit gekleurd is en makkelijk verbogen kan worden.
! De leerkracht maakt het veld waarin we uiteindelijk de voetballers in plaatsen.

De kinderen maken van het draad eerst een menselijk figuur. De randvoorwaarden hierbij zijn dat het figuur over een hoofd, romp, twee armen en twee benen moet beschikken. Aan de uiteinden van de benen komen klompjes klei zodat het figuurtje kan blijven staan.

Beeldend doel:                                                Aan einde van de les zijn de leerlingen instaat om een figuur beweging uit te laten stralen.

Technisch doel:                                               De kinderen hebben de voetballer gemaakt met chenille draad en de voetballer is in redelijke verhouding. 
Receptie
/Oriëntatie
Introduceren
 
Beeldcultuur
 www.fcupdate.nl/video/6725/ 
Voordat de kinderen zelf aan de slag kunnen met de opdracht laten wij hen eerst het bovenstaande filmpje zien. Hierin komt naar voren hoe voetballers bewegen en ook kunnen de kinderen deze bewegingen hierbij in slow-motion zien.
 
Beeldaspecten
Dynamische vorm
 
Ontwikkelingsfasen
Bij dit deel van de les hoort fase 3; de zichtbare werkelijkheid. De kinderen moeten namelijk de bewegingen die zij vanuit de realiteit goed observeren om deze later na te kunnen maken. Hier is veel oog voor details bij nodig.
 
Informeren


Beeldbeschouwen
We gaan gezamenlijk de afbeelding hiernaast observeren. Hoe is de voetballer weergegeven? Hoe staat zijn lichaam? Hoe staan zijn armen en benen? Wat zorgt ervoor dat hij is beweging lijkt te zijn?
Instrueren
 
Beeldend Probleem
Je vertelt de kinderen dat in het draad wat zij krijgen totaal nog geen vorm, laat staan beweging bevat. Hoe gaan we daar wel voor zorgen? Hoe beweegt een echte voetballer ook al weer?
Productie
/Uitvoering
Observeren
 
Beeldend Vermogen
We hebben gezamenlijk al naar voetballers en hun bewegingspatronen gekeken. Na de instructie mogen de kinderen zelfstandig nog wat ideeën op doen door plaatsjes op de zoeken van beweging.
Begeleiden
 
Werkprocessen
Al het materiaal is klaar gezet en de kinderen mogen wanneer zij genoeg inspiratie hebben beginnen met de opdracht. Zij zijn hier vrij in, zolang er maar beweging nagemaakt wordt. De leerkracht loopt langs voor vragen en ondersteunt waar nodig.
Afronden
 
Tijdsmanagement
In deze les staat het vormen van beweging centraal. Aan de kleding en dergelijke gaan we de volgende les pas werken.
Reflectie
/Nabeschouwing
Nabespreken
Reflecteren
Ik loop tijdens het opruimen van de spullen langs verschillende tafels en maak dan een foto van hun voetballer. Wanneer ik een stuk of 6 foto's heb projecteer ik deze op het bord en bespreek met de kinderen of de weergegeven voetballers voldoen aan de onderstaande criteria.
Beoordelen
Beoordelingscriteria
De kinderen kunnen voor het eerste onderdeel maximaal 4 punten halen en voor de overige twee maximaal 3 punten halen. De onderdelen zijn;
- beweging
- verhouding
- techniek en afwerking
Presenteren
Presentatievorm
Aan het einde van de lessenserie worden de (aangeklede) voetballers gepresenteerd op een kleinschalig voetbalveld dat vervolgens achterin het klaslokaal geplaatst wordt.
Evaluatie
Evalueren
Opdracht en randvoorwaarden
Dit kun je pas zeggen wanneer je de les uitgevoerd heb dus is momenteel nog niet van toepassing.


Les 9: Beeldend vermogen

In de vorige les hebben we ervaren wat een beeldend probleem is en waarom dit zo'n essentieel deel van de les is. Op deze manier wordt het kind gestimuleerd om goed over zijn of haar opdracht na te denken en ook bevordert dat denken de creativiteit. In deze les gaan we het over het beeldend vermogen hebben. Dit is het vermogen van het kind die hij/zij nodig heeft om verslag te doen van de wereld om zich heen. Dit vermogen ontwikkelt zich in verschillende fases!


Praktijk

Als huiswerk voor deze les hadden wij de opdracht gekregen om tekeningen die wij vroeger gemaakt hebben, op te zoeken en mee te nemen. Nadat de theorie behandeld was moesten wij zelf uitzoeken in welke fase wij ons bevonden en welke kernbegrippen daarbij hoorden. Het resultaat hiervan vind je terug in de onderstaande tekst waar de koppeling aan de literatuur ook gemaakt wordt.


 Theorie
  • Fase 1: de krabbelfase (0 - 4 jaar)
In de eerste fase merken de kinderen dat het tekenen met een potlood sporen achterlaat op je papier. Met verschillende materialen zien de kinderen sporen op het papier. Door het gebruik van verschillende kleuren zijn de verschillende sporen beter zichtbaar.

  • Fase 2a: de gecodeerde werkelijkheid (4 - 8 jaar)
In de tweede fase is het kind instaat om verschillende vormen te maken, maar wel gebeurt dit op een willekeurige plek op het vlak. Het kind ontwikkelt symbolen voor het weergeven van dingen die uit zijn omgeving komen. Een hoofd met benen (koppoter) bijvoorbeeld, als beeld van een mens. Deze symbolen zijn een soort codes voor de beelden die het kind heeft. Kinderen tekenen wat hen interesse wekt. Eerst zullen dit voornamelijk bewegende dingen zijn, maar later ook stilstaande dingen zoals huizen en bomen.


Een van de belangrijke kenmerken van fase 2a is de wanordelijke plaatsing die ook in deze tekening terug te vinden. Er zijn overal op het blad in willekeurige volgorde hartjes getekend. Doordat het overal dingen getekend zijn is dit een overal compositie. Elisa heeft gebruik gemaakt van symbolische kleuren, wat eigenlijk kenmerkend is voor fase 2b. Als laatste staat links in het midden een koppoter, wat ook kenmerkend is voor fase 2a.


  • Fase 2b: de gecodeerde werkelijkheid (5 - 10 jaar)
De kinderen zien in deze fase in dat het papier een onderkant en een bovenkant heeft. De onderkant wordt gebruikt voor een grondlijn en de bovenkant wordt vaak blauw getekend omdat het lucht moet voorstelling. In deze fase wordt er rekening gehouden met compositie en symbolisch kleurgebruik. Het is niet precies zoals het er werkelijk uitziet maar er wordt naar verwezen.



In tegenstelling tot de vorige tekening, is hier veel rekening gehouden met de compositie. Heel het blad is gebruikt en het kind heeft zelfs al diepte proberen te verwerken. Dat zie je aan de overlapping bij o.a. de poten van de leeuw en de boom achter de boomstam. Ook is er een horizon en zijn er meerdere grondlijnen. Wel is het gras groen, de lucht blauw en de bomen bruin/groen wat wijst op schemakleuren, oftewel cliché.



  • Fase 3: de zichtbare werkelijkheid (10 - 15 jaar)
In de laatste fase zijn kinderen bezig met het natekenen van dingen. Ook zijn ze bezig met het overtrekken van voorwerpen of symbolen. De kinderen zijn nu vooral bezig met dingen die ze interesseren, wat ze leuk vinden. Ze maken gebruik van donker en licht, lijnperspectief, vlakken versieren, ruimtesuggestie en vooral veel details.


De gesloten cirkelvorm is het eerste wat kenmerkend is voor fase 3. Dit omdat het kind hierbij een cirkelvormig voorwerp overgetrokken heeft om het 'hoofd' in te tekenen. De contouren zijn als versiering van de kleuren en de tekening is met veel detail gemaakt. Het hoofd representeert een plattengrond en in die plattengrond is er gebruik gemaakt van schemakleuren, namelijk bij de lippen in het gezicht.

















Les 8: Beeldend probleem

De vorige les hebben wij ons heel erg gericht op de fases waarin een persoon leert kijken naar een beeld. In de verschillende fases die hiervoor zijn opgesteld door ... kan het kind achter de diepere betekenis van beeld komen. In deze les leren wij zelf een gedachte mee te geven aan een beeld.  
 
 
Praktijk
 
Guido had ons al meerdere keren verteld over dat een beeld altijd een doel heeft, die meestal bestaat uit een gevoel achterlaten. Dit besef drong steeds een beetje meer door en om ons dit maximaal te laten ervaren gaf hij ons de volgende opdracht:
 
"Je tekent dadelijk een kubus die boosheid uitstraalt. De boosheid mag alleen niet uitgestraald worden door middel van gezichten of voorstellingen. De kubus moet zijn boosheid enkel en alleen uitstralen door zijn uiterlijk. De tekening maakt je met houtskool dus je hebt geen keuze uit gevarieerde kleuren."
 
Toen ik deze opdracht aanhoorde schoot ik in lichtelijke paniek. Hoe kan je een levenloos voorwerp nou emotie toekennen zonder dat je een gezichtsuitdrukking mag gebruiken?!


Maar toen ik eenmaal bezig was met de kubus zelf tekenen, kreeg ik steeds meer ideeën. Grove lijnen, veel donkere schaduwen en vooral alles buiten de lijntjes.
Het resultaat staat hiernaast en was naar mijn mening best redelijk gelukt! Dat niet elk streepje netjes binnen de lijntjes vielen, kwam om mij over als extreme woede. Dit omdat je in die gevallen ook niet helder na kunt denken.




Theorie
 
Voordat Guido ons dit college gegeven had, had ik wel al eens eerder vernomen dat je in een les beeldende vorming moest zorgen voor een beeldend probleem. Ik heb alleen nooit gesnapt waarom dat zo noodzakelijk was en wat het precies inhield. Door middel van de opdracht van de boze kubus snap ik dit nu wel. Kinderen moeten namelijk geprikkeld en uitgedaagd worden om zo het beste uit zich zelf te halen. Een beeldende vorming les is niet zomaar een knutselopdracht. Daar komt veel meer bij kijken! Dit merkte ik deze les zelf ook. Een emotie weergeven zonder een gezicht of iets dergelijks was moeilijk en je wordt op serieuze manier aan het denken gezet. Zo bevordert de opdracht niet alleen de vaardigheden van het kind, maar ook de creativiteit!
 

 

Les 7: Ontwikkelingsfasen


De vorige les hebben we kritisch leren kijken naar een beeld. Dit deden we aan de hand van de beeldaspecten licht, ruimte, lijn, vorm, kleur, compositie en textuur. In deze les gaan we dat kritisch kijken naar een beeld vertalen in fases. Hoe kan je aan de analyse van een beeld van iemand zien waar hij of zij in de ontwikkeling zit?



Praktijk


1. Wat is je eerste indruk van dit schilderij?
De vrouw ziet er somber en verdrietig uit. Het schilderij laat een beetje een grauwe indruk op mij achter. 

2. Wat kun je vertellen over de voorstelling?
De vrouw kijkt verdrietig en ontevreden in de spiegel in haar hand. Ze probeert zichzelf wat op te doffen met behulp van make-up maar toch blijft zij een somberen verschijning lijken. 
 
3. Kun je je erin inleven?
Niet in deze maten maar ik denk wel zeker dat iedereen wel eens een dag heeft waarin alles even tegenzit of dat je wat minder tevreden over jezelf bent.
 
4. Hoe sluit vormgeving aan op het thema?
Voor het kleurgebruik op de achtergrond is gekozen voor donkere kleuren. Ook zijn de benen van de vrouw weergegeven met veel putten wat er voor zorgt dat de vrouw wat dikkig lijkt. Ook is de vrouw zelf in fel, wit licht geplaatst wat een beetje een koude, grauwe indruk achterlaat. 
 
5. Kun je het plaatsen in een bredere context?
De vrouw lijkt ontevreden met zichzelf en voelt zich niet goed genoeg voor de wereld.



Dat was echter niet het enige wat we deze les hebben gedaan. In het eerste deel van de les waren wij degene die de vragen van Guido beantwoordden en dus zelf actief bezig waren met het beschouwen van een beeld. Maar wanneer wij de pabo afgerond hebben, wordt van ons verwacht dat we niet alleen zelf een beeld kunnen beschouwen, maar dat we kinderen hier ook toe kunnen zetten. Dit doen we aan de hand van de volgende vragen:

1 Startvragen
2 Onderzoeksvragen
3 Interpretatievragen
4 Speculatievragen
5 Beoordelingsvragen
 
1. Wie heeft 'Rio 1' gezien? Waar ging die over? Waar zou 'Rio 2' over gaan? Lijkt het je een leuke film?
Rio 1 ging over een blauwe ara uit Rio de Janeiro die slachtoffer werd van illegale dierenhandel. Hij werd ontvoerd en kwam zo in Minnesota terecht. In zijn reis terug naar huis leert hij veel andere vogels kennen, waaronder een andere ara. Haar naam is Jewel en zij worden verliefd. Waarschijnlijk is Rio 2 een vervolg op het vorige verhaal.

2. Wat zie je? Zijn die twee vogels hetzelfde? Wat hebben ze bij zich?

De vogels hebben dezelfde kleur en lijken veel op elkaar. Het mannetje heeft reisspullen bij zich.

3. Waar denk je dat de vogels zijn? Zijn ze in hun eigen leefgebied? Wat zijn ze aan het doen? Wat zie je in de eerste letter van de titel van de film?

Ergens in een warm, exotisch land. Het meisje ziet er relaxt uit dus zou wel eens uit dit gebied afkomstig kunnen zijn. Het mannetje lijkt erg chaotisch en heeft een kaart etc. bij zich. Hierdoor zou je denken dat hij dus niet afkomstig is van deze plek. In de eerst letter van de titel herken je een beetje het hoofd van de ara's, namelijk blauw met een kuifje.

4. Als een van de twee vogels rood gekleurd in plaats van blauw gekleurd geweest zou zijn, hadden ze dan nog bij elkaar gehoord denk je?
Nee, de vogels hoorde in deel 1 juist bij elkaar omdat hij beide de laatste blauwe ara's waren en juist daarom zijn ze bij elkaar gezet en hebben ze elkaar leren kennen.

5. Lijkt deze film je nu wel of nu nog steeds leuk?

Eigen mening gevormd aan de hand van de bovenstaande informatie.



Theorie

Volgens Parsons zijn er vijf verschillende fases waarin een mens leert kijken naar de wereld op zich heen. Alle vijf worden hieronder benoemd en uitgelegd!

- Het associatieve stadium (4-5 jaar)
In deze fase associeert het kind de losse onderdelen van het schilderij. Wanneer een kind een poes op het schilderij ziet nodigt het hem of haar uit om over poesen uit zijn leefwereld te praten. Het kind overziet het schilderij dus nog niet maar het kleurgebruik voor de losse onderdelen kan wel al gevoel oproepen bij het kind.
 
Het mimetische stadium (5-8 jaar)
  • Schematisch realisme
In deze fase kan het kind kenmerken herkennen. Wanneer het schilderij over iets moois als bijvoorbeeld een prinses beschikt, is het schilderij automatisch mooi.
  • Fotografisch realisme
In deze fase wordt het beeld mooi genoemd wanneer het realistisch is. Wanneer het kind een prinses op een eenhoorn ziet hoeft het niet meer perse mooi te zijn alleen omdat het een sprookjesachtige gedachte is.

- Het expressieve stadium (8-10 jaar)
De deze fase die in deze les behandeld is, heet de expressieve fase. De naam zegt het al een beetje. Het kind krijgt in deze fase het inzicht dat de kunstenaar een diepere gedachte in een schilderij gestopt kan hebben.

- Het formele stadium (10-12 jaar)
In deze fase leert het kind dat een beeld een sociale functie heeft. De boodschap die het kind al eerder in een beeld gevonden heeft, is niet alleen een boodschap richting het kind, maar richting de gehele maatschappij.

- Open mind stadium (12> jaar)
In de laatste fase in beeldbeschouwing kan een kind op basis van het goed observeren een eigen mening vormen. Ook leert het kind dat andere mensen een andere mening kunnen hebben over hetzelfde beeld. Wanneer het kind in deze fase belandt leert het omgaan met verschillen in meningen en kan hier discussies om voeren.


Les 6: Beeldaspecten

 
In de vorige les hebben het gehad over nog een keer gehad over beeldcultuur. Hierbij hebben een schilderij moeten analyseren en zelf moeten veranderen. Ik en mijn groepje hebben gekozen voor een moderne variant op de schreeuw. Vandaag gaan we verder in op dat analyseren van een beeld. Dit gaan we doen aan de hand van beeldaspecten!
 
 
Praktijk

Deze les gaf Guido m.b.v. het programma Pro Connect. Hierbij werden vragen gesteld die je individueel op je toegewezen tablet kon beantwoorden. Deze vragen hadden allemaal betrekking op de term 'beeldaspecten'. Wat dit precies inhoudt kan je in de onderste alinea terug vinden!


Na de quiz hebben we een lading foto's uitgedeeld gekregen waar wij onze kennis over beeldaspecten los op hebben mogen laten. per afbeelding moesten wij een mening vormen aan de hand van de aspecten licht, ruimte, lijn, vorm, kleur, compositie en textuur.


Als laatste onderdeel van deze les moesten wij een 'selfie' maken. En zoals we dat ondertussen ook al gewend zijn bij het maken van een selfie, moesten we deze daarna volledig bewerken! Guido gaf het de term 'modernistische selfie', wat inhield dat je zelf een expressie aan je foto moest toevoegen.

 
 

Ik heb gekozen voor het woord wanhopig. Wanneer ik zelf wanhopig ben draag ik namelijk meerdere emoties, zoals boos- en verdrietigheid. Dit is terug te vinden in het kleurgebruik. De donkere kleuren staan voor de boosheid en de zwart-wit gedeeltes staan voor het verdriet. Ook overzie ik situaties niet meer goed als ik wanhopig ben. Ik kom met radicale oplossingen, de ene nog tegenstrijdiger dan de ander. Vandaar de overlappende foto's met verschillende groottes. De radicale oplossingen waar ik het net over had worden gestuurd door mijn boos- en verdrietigheid, vandaar dat de overlappende foto's en het kleurgebruik telkens van elkaar afwijkt.




Theorie

De titel van deze les is 'beeldaspecten'. Toen Guido zijn les begon kwam al snel naar voren waarom dat zo was. Beeldaspecten zijn namelijk de verschillende onderdelen (aspecten) waarop je een beeld kan beoordelen. Beeldaspecten zijn in de volgende categorieën op te delen:  

Licht
Het licht is erg bepalend voor de sfeer van het beeld. Zo kan er een overheersende lichtbron zijn met veel schaduwen, of er is juist gebruik gemaakt van clair-obscure, waardoor er geen duidelijke lichtbron aangewezen kan worden.
Ruimte
In een beeld is vaak een ruimtesuggestie toegevoegd. Hierdoor zie je een ruimte i.p.v. een doek. Dit doe je door rekeningen te houden met oplapping, afsnijding en natuurlijk ook de horizon.
Lijn
De lijnen van een schilderij zorgen voor een extra bijdragen in emotie. De lijnen kunne strak zijn, sierlijk zijn maar ook heel erg expressief.
Vorm
De vorm van een beeld kan er op een hele hoop verschillende manier uitzien. Zo kan er veel gebruik gemaakt zijn van geometrische vormen, of juist organische vormen. Ook kan een beeld symmetrisch of juist asymmetrisch opgesteld zijn. Ook kan beeld samengesteld of enkelvoudig en open of juist gesloten zijn. Als laatste kan de vorm van het beeld ook een herhaaldelijke vorm zijn, een patroon dus.


Kleur
Bepaalde kleurcombinaties hebben een effect op de sfeer van het beeld. Zo zijn er allerlei contrasten:

- Warm- koud contrast met de kleuren blauw en rood.
- Licht-donder contrast met lichte en donkere kleuren.
- Complementair kleuren zijn de tertiaire kleuren die tegenover elkaar staan in de kleurencirkel. Bijvoorbeeld groen-rood. Deze twee kleuren versterken elkaar.
Compositie
Met de compositie bedoelen we de indeling van het beeld. Bijvoorbeeld een symmetrische of juist asymmetrische compositie. Hierbij is alles ordelijk en juist niet ordelijk ingedeeld. Ook zijn er centraal composities waarbij juist heel duidelijk een object 'centraal' staat.
Textuur
Een textuur is de zichtbare en voelbare aard van een oppervlak. Hiervoor moet het beeld dus tastbaar zijn. Bij een schilderij kan er bijvoorbeeld egaal gevergd zijn, of juist heel erg korrelig.

Les 5: Beeldcultuur 2

In de vorige les hebben we een begin gemaakt aan het onderwerp 'beeldcultuur'. In deze les hebben we drie belangrijke periodes uit de kunststromingen behandeld, namelijk de klassieke periode, de modernistische periode en de post-moderne periode. Deze les moeten wij zelf aan de slag met een kunststroming. Guido liet ons een filmpje zien waarin een hele hoop schilderijen aan bod kwamen. Uit al die schilderijen moesten wij er zelf een kiezen om die vervolgens in een ander jasje te plaatsen. Het resultaat hiervan lees je hieronder.


Praktijk

De schreeuw - Edvard Munch (1893)
 Ons groepje, Manon, Nina, Juliette en ikzelf, heeft bij deze opdracht voor het schilderij 'De schreeuw' gekozen. In eerste instantie vonden wij het een wat grappige uitstraling hebben en trok het daardoor onze aandacht. nadat we wat dieper op het schilderij ingingen bleek het helemaal niet zo grappig te zijn. Dit schilderij representeert de overweldigende pijn die Munch voelde toen hij over dit landschat liep en terug dacht aan zijn liefdesverhouding met de getrouwde vrouw Millie Thaulow.De schreeuw was een schilderij gebaseerd op emoties en was dus een voorloper op het expressionisme .


Toen we eenmaal de diepere gedachte achter het schilderij wisten, konden we onze eigen fantasie erop loslaten. Het ging om schokkering en dat idee wilden we in een modern jasje gieten. Daarvoor hebben we gekozen om ons mobiele telefoon hiervoor te gebruiken in verband met de invloeden van social media. De achterliggende gedachte is dat we schrikken van het nieuwste Facebook- nieuws. Ook hebben we bewust voor deze stijl gekozen. De stijl heet popart en wij hebben ervoor gekozen om het expressionisme te vervangen voor de popart omdat popart wat moderner is. Deze stijl komt namelijk uit de jaren '50.




Theorie

Een van de woorden die deze les centraal stond, was beeldbeschouwen. Hieronder verstaan we het selectief, oordelend, intens en met kennis kijken naar een beeld. Door middel van de vier bovenstaande handelingen kun je er achter komen wat de maker bedoelde met het maken van het beeld dat je bekijkt. Ook kun je ontdekken waarom men datgene in een beeld ziet wat men ziet. Om dit te leren zijn drie methodes ontwikkeld, namelijk de iconografische, stijl-analytische en de semiotische benaderingswijze.

Les 4: Beeldcultuur 1

De afgelopen periode hebben we het in de colleges voornamelijk gehad over het lesfasenmodel en de toepassing hiervan. Deze colleges waren dus voornamelijk gericht op de verwachtingen van de leerkracht wanneer deze een beeldende vorming- les geeft. Deze periode, periode 3, gaan we ons verdiepen in hoe een kind leert kijken naar kunst. Welke fasen kent het kind? In welke fase zit in zelf? Dat zijn vragen waar we in de komende colleges antwoord op gaan krijgen.
 
 

Theorie

Een van de woorden die deze les centraal stond, was beeldbeschouwen. Hieronder verstaan we het selectief, oordelend, intens en met kennis kijken naar een beeld. Door middel van de vier bovenstaande handelingen kun je er achter komen wat de maker bedoelde met het maken van het beeld dat je bekijkt. Ook kun je ontdekken waarom men datgene in een beeld ziet wat men ziet. Om dit te leren zijn drie methodes ontwikkeld, namelijk de iconografische, stijl-analytische en de semiotische benaderingswijze.

In deze les hebben we deze drie methodes toegepast op de volgende drie perioden;
- Klassieke periode
- Modernistische periode
- Post-moderne periode

 
 
 
Praktijk
 
In de les hebben we de koppeling gemaakt aan de bovenstaande theorie. We kregen van Guido namelijk een x aantal afbeeldingen en moesten deze vervolgens zelf in de goede perioden leggen en daarna onze keuze verklaren. Ik had de meeste afbeeldingen goed geplaatst, op de vrouw links onderin na. Ik dacht dat deze afbeelding bij de klassieke tijd hoorde omdat het een zekere rijkdom uitstraalt d.m.v. de dure kleren. Dit bleek echter een bespotting te zijn op die tijd en hoorde dus juist bij de postmoderne tijd! 


In de klassieke tijd was de beeldcultuur realistisch. De schilderijen werden zo precies mogelijk nageschilderd. Hiervoor werden vaak stillevens gebruikt omdat dit stilstaande modellen waren. Deze tijd stond bekend om rijkdom, macht, goden en religie. De rijke bevolking liet daarom veel schilderijen van zichzelf maken waarbij zij dure kleding aanhadden, op verhogingen stonden en dus veel rijkdom uitstraalde.

Bij de moderne tijd kwam er juist afkeer tegen rijkdom. De burgerij ging voor zichzelf denken en nam niet meer alles klakkeloos aan. Dit was niet alleen in de kunst zo, maar ook op gebied van religie en andere zaken. Deze periode heette de verlichting en bereikte op een gegeven moment de beeldcultuur. De centrale gedachtes rondom schilderijen was niet meer de adel, het geld, de welvarendheid en de macht. Al het onnodige werd weggehaald en  de sfeer van de kunstwerken in deze tijd bleef nuchter en functioneel. Een van de belangrijke kunstenaars uit deze tijd is Piet Mondriaan. Hij is een belangrijk persoon voor deze tijd omdat hij 'de stijl' bekend gemaakt heeft. Hierbij stonden primaire kleuren, rechte lijnen en dus ook duidelijke contouren centraal.

In de postmoderne tijd stond de beeldcultuur voor het entertainen van de mensen. Ook worden er statements gemaakt via beeldcultuur. Tradities en gewoontes van vroeger werden 'belachelijk' gemaakt en dit was de tijd waar kritiek op alles en iedereen centraal stond.

Les 3: Werkprocessen 2

De vorige les hebben wij in groepjes een race auto moeten maken met kosteloos materiaal. Een van de andere eisen bij deze opdracht was dat we drie verschillende soorten van verbindingen moesten gebruiken. Het resultaat staat op de foto hiernaast!
Vandaag gingen we aan de slag met 'stop-motion'.


Theorie

Stop-motion is een filmtechniek om animatie vast te leggen. Dit doe je met behulp van een camera waarmee je opnames frame voor frame maakt. Je zet het voorwerp telkens in de houding die je vastgelegd wilt krijgen, en met de camera wordt er dan een frame geschoten. vervolgens verander je de houding van het voorwerp nogmaals, en schiet je nog een keer een frame. Dit doe je net zo lang totdat je het gewenste resultaat behaald hebt. Zoals je waarschijnlijk al doorhebt, kost een stop-motion maken dus gigantisch veel tijd. Eén foutje kan er al voor zorgen dat je weer helemaal bij het begin moet beginnen en al je werk tot zo ver voor niets was. Meestal worden er 12 frames per seconden gebruikt omdat dat minder tijd kost maar hierdoor krijg je vaak wel een iets wat schokkend beeld.


Praktijk

In de les 'werkprocessen deel 2' gingen we verder aan de slag met ons zelfgemaakte racemonster. We gingen namelijk met ons eindproduct een race film maken. Dit deden we met behulp van 'stop-motion'. Om ons in te laten zien hoe belangrijk het is dat ook je beeldende vorming lessen aan moeten sluiten op de belevingswereld van het kind, liet Guido ons een klein fragment zien uit de film Cars. Op deze manier krijgt de opdracht meer waarde en zijn de kinderen gemotiveerder om goed hun best te doen. Ook krijg je hierdoor al ideeën voor de verwekring van de opdracht. En hoe stom het ook klinkt, ook voor ons als studenten werkte dit best goed!

Guido legde ons uit dat je voor het maken van zo'n stop-motion film, een story board nodig hebt. Het filmpje zou namelijk beoordeeld worden aan de hand van de volgende criteria;
- Het filmpje laat twee voertuigen en een decor zien.
- De voertuigen stralen snelheid uit.
- Op het filmpje is een strijd te zien.
- Op het filmpje is een crash te zien.
- Het filmpje bevat een verhaal.

Een storyboard hierbij gebruiken is erg handig omdat je zo in een heel overzicht kunt terug vinden of het filmpje over alle eisen beschikt en of het dus een goed uitproduct is. Na het maken van deze belangrijke factor gingen we over naar het echte werk; de stop-motion film! Hiervoor moesten we heel veel korte foto's achter elkaar maken, maar uiteraard mochten we twee aansluitende foto's niet te veel verschillen en moest alles in extreem kleine bewegingen. Wanneer je dit niet secuur genoeg doet lijkt het alsof de film hapert. Om een bewegingssuggestie na te bootsen in dit filmpje, moesten we niet alleen de voertuigen verplaatsen, maar ook het decor. We hebben zo'n 50 foto's moeten maken om dit stop-motion filmpje te maken. We hebben er dik anderhalf uur over gedaan en het resultaat laat waarschijnlijk zien dat ik en mijn groepje het nog best een lastige klus vond!

http://bvmanon.blogspot.nl/2014_03_01_archive.html
In de bovenstaande link is het filmpje te vinden dat wij gemaakt hebben. Ik kon hem niet uploaden dus vandaar de verwijzing naar Manon haar blog!


Na afloop van de les moesten we ons eindproduct zelf beoordelen aan de hand van de bovenstaande, en onderstaande, criteria. Het eind resultaat zag er als volgend uit:

Criteria
Niet zichtbaar
Twijfelachtig
Overtuigend
Twee voertuigen en decor


2
Snelheid

1
 
Strijd

 
2
Crash

1
 
Verhaal

1
 
Totaal aantal punten
 

7 







Les 1: Het lesfasenmodel

Een nieuwe periode ging van start, en zo ook de bijbehorende nieuwe vakken. Van de vakateliers drama en muziek stonden de stressvlekken al in mijn nek. Hardop zingen is namelijk best eng als je een zangstem hebt die klinkt als katten gejank. Overdrijven kan ik als de beste, maar om nou een scène te maken en op te voeren voor een hele klas is toch wel andere koek... Beeldende vorming was dus eigenlijk het enige niet vak wat me niet bang maakte. Sterker nog, op de basisschool was het mijn favoriete vak. Er was tenslotte niks beters dan op vrijdagmiddag tekenen. Maar tijdens het eerste college van beeldende vorming merkte ik al snel dat het beeld wat ik had, van geen enkele kant klopte. 



Praktijk

Na de introductie van onze leraar Beeldende Vorming, Guido Paap, werden we gelijk aan het werk gezet. We kregen de opdracht op een groepje van vier te maken en gezamenlijk een zo groot mogelijke toren te maken met enkel een schaar, een rol plakband en een stapel a-4 vellen. Om de opdracht betekenisvol te maken voor kinderen liet Guido ons een fragment uit de film Ratatouille zien en legde ons vervolgens uit dat we een uithangbord voor het restaurant moesten maken die boven de torens van Parijs uitstak, zoals iedereen in de stad het kon zien. Ik en mijn groepje kwamen al snel op het idee om een een punt-vormige toren te bouwen. Dat leek ons stabieler aangezien het zwaartepunt bovenin dan in het midden lag en gedragen kon worden door de onderste vlakken. Helaas bleek aan het einde van de opdracht dat onze toren bij lange na niet de grootste, zo te zien is op de achtergrond van de foto hiernaast...




Theorie

Het theoretisch kader van dit college ging over het hanteren van het lesfasenmodel. Hieronder wordt dit model weergegeven en nader verklaard. 
Voorbereiding
Context
Belevingswereld
Basisplan
Opdracht en randvoorwaarden
Receptie
/Oriëntatie
Introduceren
Beeldcultuur
Beeldaspecten
Ontwikkelingsfasen
Informeren
Beeldbeschouwen
Instrueren
Beeldend Probleem

Productie
/Uitvoering
Observeren
Beeldend Vermogen
Begeleiden
Werkprocessen
Afronden
Tijdsmanagement
Reflectie
/Nabeschouwing
Nabespreken
Reflecteren
Beoordelen
Beoordelingscriteria
Presenteren
Presentatievorm
Evaluatie
Evalueren
Opdracht en randvoorwaarden

In dit schema staan de receptie-, productie- en reflectiefase centraal. De reden hiervoor is dat deze drie samen de kern van de les vormen. In de receptieve fase  introduceert de docent namelijk de opdracht. Deze uitleg en natuurlijk ook de opdracht zelf, moeten aansluiten bij zowel de belevings- als de leefwereld van het kind. Bij de productieve fase ligt de rol van de leraar iets anders. Hier neemt hij/zij wat meer afstand en laat de kinderen zelf tot een eindproduct komen. Uiteraard kan de leerkracht wel helpen in het proces en observeert hij/zij de kinderen ook wat betreft hun werkwijze. Dit is dat ook van groot belang voor de laatste fase, de reflectie. Hierbij neemt de leerkracht zijn observaties mee in het beoordelen van het eindproduct. Niet alleen de beoordeling is belangrijk in de reflectie fase maar ook het presenteren en het nabespreken. Dit bevordert namelijk de autonomie binnen de klas. De kinderen kunnen (trots) laten zien wat zij die les bereikt hebben.