Les 9: Beeldend vermogen
In de vorige les hebben we ervaren wat een beeldend probleem is en waarom dit zo'n essentieel deel van de les is. Op deze manier wordt het kind gestimuleerd om goed over zijn of haar opdracht na te denken en ook bevordert dat denken de creativiteit. In deze les gaan we het over het beeldend vermogen hebben. Dit is het vermogen van het kind die hij/zij nodig heeft om verslag te doen van de wereld om zich heen. Dit vermogen ontwikkelt zich in verschillende fases!
Praktijk
Als huiswerk voor deze les hadden wij de opdracht gekregen om tekeningen die wij vroeger gemaakt hebben, op te zoeken en mee te nemen. Nadat de theorie behandeld was moesten wij zelf uitzoeken in welke fase wij ons bevonden en welke kernbegrippen daarbij hoorden. Het resultaat hiervan vind je terug in de onderstaande tekst waar de koppeling aan de literatuur ook gemaakt wordt.
Theorie
- Fase 1: de krabbelfase (0 - 4 jaar)
In de eerste fase merken de kinderen dat het tekenen met een potlood sporen achterlaat op je papier. Met verschillende materialen zien de kinderen sporen op het papier. Door het gebruik van verschillende kleuren zijn de verschillende sporen beter zichtbaar.
- Fase 2a: de gecodeerde werkelijkheid (4 - 8 jaar)
In de tweede fase is het kind instaat om verschillende vormen te maken, maar wel gebeurt dit op een willekeurige plek op het vlak. Het kind ontwikkelt symbolen voor het weergeven van dingen die uit zijn omgeving komen. Een hoofd met benen (koppoter) bijvoorbeeld, als beeld van een mens. Deze symbolen zijn een soort codes voor de beelden die het kind heeft. Kinderen tekenen wat hen interesse wekt. Eerst zullen dit voornamelijk bewegende dingen zijn, maar later ook stilstaande dingen zoals huizen en bomen.
Een van de belangrijke kenmerken van fase 2a is de wanordelijke plaatsing die ook in deze tekening terug te vinden. Er zijn overal op het blad in willekeurige volgorde hartjes getekend. Doordat het overal dingen getekend zijn is dit een overal compositie. Elisa heeft gebruik gemaakt van symbolische kleuren, wat eigenlijk kenmerkend is voor fase 2b. Als laatste staat links in het midden een koppoter, wat ook kenmerkend is voor fase 2a.
- Fase 2b: de gecodeerde werkelijkheid (5 - 10 jaar)
De kinderen zien in deze fase in dat het papier een onderkant en een bovenkant heeft. De onderkant wordt gebruikt voor een grondlijn en de bovenkant wordt vaak blauw getekend omdat het lucht moet voorstelling. In deze fase wordt er rekening gehouden met compositie en symbolisch kleurgebruik. Het is niet precies zoals het er werkelijk uitziet maar er wordt naar verwezen.
In tegenstelling tot de vorige tekening, is hier veel rekening gehouden met de compositie. Heel het blad is gebruikt en het kind heeft zelfs al diepte proberen te verwerken. Dat zie je aan de overlapping bij o.a. de poten van de leeuw en de boom achter de boomstam. Ook is er een horizon en zijn er meerdere grondlijnen. Wel is het gras groen, de lucht blauw en de bomen bruin/groen wat wijst op schemakleuren, oftewel cliché.
- Fase 3: de zichtbare werkelijkheid (10 - 15 jaar)
In de laatste fase zijn kinderen bezig met het natekenen van dingen. Ook zijn ze bezig met het overtrekken van voorwerpen of symbolen. De kinderen zijn nu vooral bezig met dingen die ze interesseren, wat ze leuk vinden. Ze maken gebruik van donker en licht, lijnperspectief, vlakken versieren, ruimtesuggestie en vooral veel details.
De gesloten cirkelvorm is het eerste wat kenmerkend is voor fase 3. Dit omdat het kind hierbij een cirkelvormig voorwerp overgetrokken heeft om het 'hoofd' in te tekenen. De contouren zijn als versiering van de kleuren en de tekening is met veel detail gemaakt. Het hoofd representeert een plattengrond en in die plattengrond is er gebruik gemaakt van schemakleuren, namelijk bij de lippen in het gezicht.